Doetinchem 24 augustus 2015
Wel edel geleerde mr mevrouw Hoezen,
Tot 11 mei van dit jaar ben ik als GZ-Psycholoog bij JBG betrokken geweest bij de situatie van Zarah.
Vanwege het beëindigen van mijn dienstverband heb ik in de periode voorafgaand aan de zitting van 30 juni
jongsleden veelvuldig nagedacht over de mogelijkheid gehoord te worden in die zitting. Het feit dat ik niet meer
in dienst ben bij de JBG en de ouders van Zarah mij niet in formele zin als zelfstandige hebben ingeschakeld bracht
dit de stellige overtuiging vanuit mijn voormalig werkgever en mijn beroepsvereniging dat mijn positie in
diskrediet zou raken als ik aanwezig zou zijn bij de zitting. Zelf wilde ik in geen enkel opzicht het risico lopen dat
mijn aanwezigheid afbreuk zou doen aan datgene wat ik eerder op papier heb gezet vanuit mijn functie als GZPsycholoog bij de JBG.
De visie die ik destijds inzake de situatie van Zarah had en de ontwikkelingen die zich sinds 30-06 hebben
voorgedaan, maken dat ik echter ook nu nog een grote urgentie ervaar (als het niet persoonlijk kan) schriftelijk
enige overwegingen met u en de rechtbank te delen.
Ik ben inmiddels zo’n 17 jaar werkzaam in de Jeugdzorg, waarbij ik zowel uitvoerend medewerker bij
zorgaanbieders, jeugdhulpverlener bij BJZ, als gedragsdeskundige, leidinggevende en strafrechtrapporteur ben
geweest. Inmiddels ben ik ruim 5 jaar werkzaam als GZ-psycholoog. Ik weet als geen ander hoe lastig het kan zijn
de zorgen die er over kinderen bestaan helder in beeld te krijgen, de feiten boven tafel te krijgen en vervolgens
ook nog zicht te krijgen op de oorzaken die tot de zorgen hebben geleid en de mogelijke oplossingen aan te kunnen
boren. Het goed onderbouwen van verzoeken tot OTS en MUHP laat daarin vaak wat te wensen over. Enerzijds
behoort dit voor een deel bij de tak van sport: hoeveel zicht kun je als instantie op de veelheid van factoren achter
de voordeur van het gezin krijgen en op de invloed daarvan op het functioneren van de kinderen? Anderzijds is de
Jeugdzorg tot op heden nog steeds onvoldoende bedreven zich te baseren op feiten en wetenschappelijke inzichten
(oa over de ontwikkeling van kinderen, risico en beschermende factoren) in plaats van de eigen waarden en normen
mee te nemen, de beoordeling en druk vanuit de maatschappij een rol te laten spelen en het zekere voor het
onzekere te willen nemen als het gaat om de verantwoordelijkheid over de veiligheid van kinderen.
In de korte periode dat ik naast mijn werk in de Jeugdzorg ook rapporteur strafzaken voor de Rechtbank was, heb
ik mogen ervaren hoeveel belang er gehecht wordt aan het staven van je beeldvorming, conclusies en advies. Niets
wat gezegd en geschreven wordt kan zonder grond zijn. Zeer terecht, gezien het belang van de rapportage voor het
verdere verloop van de justitiële procedure. Van belang voor de rechter en de onderzochte plus diens ouders. In
alle jaren dat ik werkzaam ben in de jeugdzorg en zittingen bijwoonde rondom verlengingen van OTS en
Machtigingen uithuisplaatsing, heb ik echter gemerkt hoe vaak vermoedens de boventoon voeren in plaats van
zekerheden. Ik moet constateren dat de bewijslast in het civiele jeugdrecht afdrijft van de bewijslast zoals deze in
het strafrecht geborgd is. Vanuit het kindperspectief is het echter onverkoopbaar dat de onderste steen niet boven
komt als het gaat om het gefundeerd keuzes maken in het perspectief en het onderste niet uit de kan gehaald wordt
als het gaat om de mogelijkheden van ouders om in dit perspectief een zo groot mogelijk aandeel te hebben.
In de situatie van Zarah is er sinds september 2014 aandacht voor haar functioneren en dat van ouders geweest.
Vanaf de start van de OTS en MUHP is de opdracht geweest vast te stellen of de ontwikkeling van Zarah zorg
behoeft en zo ja of deze zorg door haar ouders veronachtzaamd wordt en zo ja in welk kader de zorg gestalte dient
te krijgen (vrijwillig of verplicht) en of dat in het gezin danwel buiten het gezin dient plaats te vinden.
Vanaf oktober tot mei heb ik samen met de gezinsvoogd een belangrijke bijdrage geleverd in het beantwoorden
van deze vragen. Welke feiten heeft het afgelopen jaar opgeleverd?
– Bij Zarah zijn geen ontwikkelingsbelemmeringen geconstateerd, integendeel er valt vooral te spreken
over een zeer gezond, blij, in haar ontwikkeling gestimuleerd, altijd goed verzorgd meisje wat het aan
niets heeft ontbroken. Haar veerkracht onder de omstandigheden van het afgelopen jaar is uitzonderlijk
te noemen. Onverwacht bij haar ouders uit huis geplaatst, twee pleeggezinplaatsingen, het belemmerd
zijn in vrij en veelvuldig contact met de vier personen waar zij aan gehecht is, het onverwacht met haar
moeder naar Patmos afreizen, een paar dagen herenigd mogen zijn met haar familie, opnieuw bij haar
ouders weg te gaan, geplaatst in een Grieks kindertehuis, opgehaald door haar pleegouders, met hen op
vakantie gaan, geen contact met haar moeder en minimaal met haar vader.
– Bij haar vader en moeder is geen ouderlijk falen, onmacht of dermate grote persoonlijke beperking
vastgesteld die het verzorgen en opvoeden van hun dochter in de weg staat. Ouders zijn zeer gedreven
om de meest optimale leefwereld voor hun kind te creëren. Ze hebben zich daarin een luis in de pels van
jeugdzorginstanties getoond aangezien de instanties niet ingericht zijn op ouders die in zo’n grote mate
aanwezig wensen te (en kunnen) zijn. Elke vraag van ouders is te herleiden naar het belang van de ouder-
kind relatie en haar gezond opgroeien. In niets hebben zij laten zien dat hun wensen strijdig waren met
de belangen van hun dochter.
– In het leven van Zarah is geen sprake van zorg of onveiligheid in de zeer nabije toekomst welke een
uithuisplaatsing zou rechtvaardigen. De zorgen die op lange termijn worden geuit zijn van het kaliber
‘koffiedik’ kijken en niet te herleiden naar een tekort aan mogelijkheden en/of veerkracht van het kind of
beperkte vaardigheden en/of inzicht bij ouders.
Kortom welke informatie missen we waar de huidige verzoekschriften op gestoeld zijn? En welke inzet is er
geleverd om alle vermoedens die nu nog op tafel liggen te staven?
Ondanks alle goede intenties en oprechte inzet van alle betrokkenen, ben ik in deze zaak erg geconfronteerd met
het herhalen van vermoedens, verdenkingen en verdachtmakingen zonder dat een en ander gestaafd is. De
verantwoordelijkheid om de zorgen die beschreven worden te ontkrachten wordt geheel bij de ouders neergelegd.
Schuldig tot u zelf het tegendeel bewijst. Wat maakt dat alle bewijslast bij ouders lijkt te liggen en bijvoorbeeld
de Raad in zijn toetsende taak de bewijslast van collega’s afwijst zonder zelf nadere beoordeling gedaan te hebben?
Dat dit zelfs aan de orde is in een casus waarbij er geen enkel bewijs van schade, achterstand of disfunctioneren
bij een kind wordt gesignaleerd heeft mij erg tot nadenken gestemd over de reden van het verlengingsverzoek. Het
feit dat er zeer moeizaam met ouders te communiceren is, wordt ook door mij ten volle erkend. Het feit dat hun
gedachtengoed fors verschilt van de heersende opvattingen in de maatschappij waarin wij leven is ook een zeer in
het oog springend gegeven. Onmacht die dit bij de hulpverlening geeft heb ook ik aan den lijve ervaren. Maar de
kernopdracht blijft om vast te stellen óf er bij het kind problematiek aanwezig is en zo ja, door welke factoren deze
te verklaren zijn. Daarbij in ogenschouw nemend; aanleg, situationele omstandigheden, life events en ouderlijke
invloed. Indien er geen problematiek bij het kind gesignaleerd wordt kunnen omstandigheden waarin het kind zich
bevindt een ernstige bedreiging voor de toekomst betekenen. In het geval van Zarah is enkel sprake van bijzondere
geloofsovertuiging en gedachtengoed. En valt dat onderwerp nog wel onder de bevoegdheid en opdracht van de
Jeugdbescherming en/of Raad voor de Kinderbescherming als we met een gezond kind te maken hebben?
Hoe is het terug te draaien dat er in het civielrecht met zo weinig ‘bewijslast’ genoegen wordt genomen terwijl de
consequenties fors zijn? Hoe is binnen de rapportage ook oog te krijgen voor het reflectieve vermogen van de
professionals, zij maken deel uit van het proces wat met ouders gelopen wordt, zij zijn onderdeel van de dynamiek,
werken als aanjager van verandering (of dit nu positieve of negatieve veranderingen zijn) en dienen bij elke keuze
die zij maken een goed beeld weer te geven van de kosten en baten die een dergelijke keuze inhoud, niet alleen
toegespitst op de ontwikkeling en belangen van het kind, ook op de samenwerking met de ouders van dit kind.
Hoe is het in het specifieke geval van Zarah te verkopen dat de moeder van Zarah wordt afgerekend op 2 weken
afwezigheid (waarin zij haar argumenten heeft en daarin goed ouderschap voor haar dochter toont) terwijl de JBG
het vervolgens te verantwoorden vindt dat moeder en dochter elkaar 3 weken niet zien en spreken ivm
vakantieplannen van het pleeggezin? Hoe dient een dergelijke keus de belangen van het kind en de samenwerking
tussen JBG en ouders? De bezoekregeling die onmiddellijk na de zitting van 30-06 beperkt werd, hoe dient deze
het belang van het kind, de relatie met haar ouders, de rechten van ouders, de samenwerking? Hoe stoïcijns,
stressbestendig en vaardig dienen ouders te zijn om dergelijke stappen steeds te kunnen verkroppen en zich
constructief te blijven verhouden op de instantie die hun invloed en onmacht versterkt ipv hun relatie met het kind
versterkt en hun krachten aanspreekt?
En kunnen we dan verbaasd zijn als deze ouders het heft in eigen hand nemen? En mogen we ze daar dan nu nog
extra op afrekenen, dat er nu wel een grond is ontstaan om de verlenging te onderbouwen?
Een voortzetten van de uithuisplaatsing (om nog maar niet te spreken van een gezagsbeëindigende maatregel)
acht ik een misstand in de Jeugdzorg die voorkomen dient te worden.
Sacha E. Groot
Orthopedagoog
GZ-Psycholoog(BIG)
K&J Psycholoog NIP
Systeemtherapeut i.o.
EMDR therapeut i.o.
06-19852992
info@grootsepraktijken.nl
www.grootsepraktijken.nl
Leave a Reply